Vervolg Pensioendebat
C.A. de Lange (OSF)
Vorige week dinsdag 20 mei hadden we een uitgebreid debat over een tweetal wetten op pensioengebied. Een punt dat prominent aan de orde kwam was de aftopping van de fiscale facilitering bij pensioengevende inkomens boven de 100 000 euro. Daarbij kwamen onder meer de nadelige gevolgen voor het nabestaandenpensioen aan de orde. Omdat in het debat de zaak onvoldoende tot klaarheid kwam, zegde de staatssecretaris van Financiën een brief toe, die op 23 mei j.l. aan de Eerste Kamer gestuurd is. Over die brief zeg ik de staatssecretaris dank. Over de inhoud van deze brief heeft mijn fractie een aantal aanvullende vragen.
Naar mijn mening kunnen met het nabestaandenpensioen op basis van de voorliggende wetsvoorstellen ernstige problemen ontstaan. In een door SZW gevraagd advies aan de Raad van State van 3 juli 2012 onder nummer 33400 XV wordt betoogd, ik citeer: “De rechtszekerheid zal veelal in het geding zijn bij voorgenomen veranderingen die bestaan uit vermindering of beëindiging van bestaande rechten of aanspraken. De veranderingen kunnen eventueel noodzakelijk zijn omdat er zwaarwegende belangen zijn die zulke veranderingen vorderen. Wanneer die veranderingen worden aangebracht, is van belang dat zij voorzienbaar zijn, zodat de betrokkenen zich kunnen instellen op de aangekondigde wijzigingen en eventueel maatregelen kunnen treffen. Daarbij komt tevens de rechtsgelijkheid aan de orde. Vastgesteld moet worden of bij de invoering en de uitvoering van een wijziging een ieder gelijk wordt behandeld of dat, al dan niet tijdelijk, een onderscheid wordt gemaakt dat is te rechtvaardigen uit oogpunt van te eerbiedigen belangen.” Juist op de hier geciteerde punten blijken nu grote problemen te kunnen ontstaan. Ik heb vorige week gevraagd waarom aan deze adviesaanvraag bij de Raad van State nauwelijks ruchtbaarheid is gegeven, maar daar geen antwoord op ontvangen.
Laat me nu een heel concreet en illustratief voorbeeld geven. Stel we hebben iemand van 40 jaar met een gezin en een pensioengevend inkomen van 200 000 euro per jaar. De nabestaande heeft uitzicht op een nabestaandenpensioen van 5/14 maal 200 000 is bijna 72000 euro op jaarbasis bij voldoende pensioenopbouw. Ik laat voor het gemak maar even buiten beschouwing dat de opbouw doorgaans leidt tot 70% van het pensioengevend salaris, maar dat is een detail. Stel dat deze werknemer nog maar korte tijd, stel een paar jaar, bij een pensioenfonds is aangesloten. Ongelukkigerwijs blijkt in juli 2014 dat hij ongeneeslijk ziek is. Hij werkt zolang hij kan, maar overlijdt op 2 januari 2014. Wat is nu de situatie ten aanzien van het te ontvangen nabestaandenpensioen? Voor het deel van het inkomen dat uitgaat boven de 100 000 euro bestaat per 1 januari 2015 geen fiscale facilitering meer. Betrokkene kan zich proberen te verzekeren, maar omdat die verzekering op vrijwillige basis plaatsvindt, is er geen acceptatieplicht door verzekeraars of pensioenfondsen. En waarom zouden zij iemand in die situatie ook accepteren? Tien tegen één kan hij zich dus niet verzekeren. Kon hij de bui dan zien hangen en tijdig maatregelen nemen? Uiteraard niet in de beschreven casus. Hij zag het te laat aankomen, had nauwelijks tijd om maatregelen te treffen, en het sluiten van een verzekering bleek onmogelijk. Gevolg is simpelweg dat de nabestaande op onredelijke wijze grote financiële schade leidt tengevolge van de overhaaste invoering van het wetsvoorstel. Met name relatief jonge werknemers met weinig jaren pensioenopbouw en met een pensioengevend inkomen boven de 100 000 euro worden hierdoor het zwaarste getroffen.
Mag de overheid dan wetgeving nooit veranderen? Natuurlijk wel, mits er sprake is van een goede overgangsregeling (quod non) en mits er door de overheid gezorgd wordt dat er een acceptatieplicht voor verzekeraars is zodat mensen uit deze categorie ook daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om zich tijdig in te dekken tegen de gevolgen van de veranderende wetgeving (eveneens quod non).
Waar schort het dus aan bij deze wetsvoorstellen? Het gaat om twee essentiële elementen die ontbreken. Er is geen overgangsregeling, en er wordt geen acceptatieplicht voor bijverzekeringen geïntroduceerd. Voor een bepaalde categorie, en het gaat er niet om of die nu groot of klein is, zijn de financiële nadelen zeer ingrijpend. Naar de mening van mijn fractie heeft iedere burger, ongeacht zijn inkomen, recht op normale rechtsbescherming. In de huidige wetsvoorstellen schort het hier volkomen aan. Degelijke wetgeving moeten we in dit huis niet goedkeuren. Mijn kritiek gaat in feite nog verder. Met politieke partijen in onze volksvertegenwoordiging die pleiten voor een beperking van de fiscale facilitering reeds bij een pensioengevend inkomen van 50 000 euro, zouden in feite pensioenfondsen verplicht moeten worden hun deelnemers reeds nu te waarschuwen voor de desastreuze gevolgen voor het nabestaandenpensioen van dergelijke niet ondenkbare toekomstige maatregelen.
Ik zie de reacties op de hier aangevoerde punten van de staatssecretarissen van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid met veel belangstelling tegemoet.
Den Haag, 27 mei 2014