Versnelling stapsgewijze verhoging AOW-leeftijd
34083
C.A. de Lange
Mevrouw de voorzitter,
Het is me een genoegen deze bijdrage ook uit te kunnen spreken namens de Partij voor de Dieren.
Op 28 juni 2011 hield ik mijn ‘maiden speech’ in de Eerste Kamer en ‘mirabile dictu’, het onderwerp was korting op de AOW. Bij die gelegenheid betrof het kortingen op de partnertoeslag. Nu, vrijwel exact vier jaar later, neem ik deel aan mijn laatste debat in de Eerste Kamer, en opnieuw gaat het over kortingen op de AOW. Ditmaal betreft het een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd, maar een korting blijft het. Men zou kunnen denken dat dit toeval is, maar ik geloof dat niet zo. Veeleer betekent dit dat met het traditioneel weerbarstige pensioendossier nauwelijks fundamentele vooruitgang is geboekt. Waar in al die jaren steeds minder sprake van is, is een stelsel waarin de mensen vertrouwen kunnen hebben, een stelsel dat de individuele rechten van deelnemers, jong en oud, respecteert, een stelsel dat die mate van zekerheid biedt die mensen in redelijkheid mogen verwachten. In tegendeel, van wezenlijke vooruitgang is geen sprake. In tegendeel, de rechten van deelnemers worden ingeperkt en hun financieel-economische omstandigheden worden systematisch verslechterd. En wat nog droeviger is, zelfs na al die jaren is er nog steeds geen licht aan het eind van de pensioentunnel.
Deze regering kiest ervoor om via de beproefde salamimethode verslechteringen door te voeren en de achteruitgang te maskeren zonder enig uitzicht te bieden op een verantwoord en houdbaar pensioenstelsel dat recht doet aan de belangen van de deelnemers, of het nu om jongeren of om ouderen gaat. Systematische sloop is het resultaat, en tot dusver verloopt dat afbraakproces helaas nog met succes ook. Pensioen is lastige materie, en tot dusver hebben de verplichte deelnemers in met name de bedrijfstakpensioenfondsen tot hun eigen schade de weg naar het Malieveld nog niet weten te vinden. Niet omdat zij fatsoenlijk behandeld worden, maar door bewuste mistmakerij van de kant van de regering. Dit schrijnende drama verdient dan ook een nadere analyse.
In juni 2011 had ik er dit over te zeggen: ‘Ik zal ingaan op de volgende punten. Allereerst is dat het willekeurig selecteren van een groep ouderen. Ten tweede is dat het ontbreken van voldoende inzicht in de totale inkomensontwikkeling van deze groep. Ten derde is dat de zeer gebrekkige communicatie met deze groep. Ten vierde zijn dat de vrijwel onoverbrugbare problemen voor deze groep om de inkomensachteruitgang te compenseren. Ten vijfde is dat het verdere ondermijnen van het vertrouwen in de overheid door deze maatregel. Al in 2010 is geprobeerd, een korting op de partnertoeslag AOW toe te passen. Het betrof toen een andere inkomensgroep en een ander kortingspercentage. In beide gevallen was de opbrengst voor de staatskas ongeveer even groot. De schijn wordt gewekt dat het veeleer gaat om geldklopperij, liever dan om afgewogen beleid. De pensioenwereld is in rep en roer, en niemand weet wat er met de aanvullende pensioenen gaat gebeuren. Of het voorgenomen pensioenakkoord doorgaat, is uitermate dubieus, en de vooruitzichten voor veel pensioenfondsen zijn ongunstig. Wat betekent dit voor de koopkrachtontwikkeling van de doelgroep, in een tijd van toenemende inflatie, die inmiddels al weer boven de 2% is gestegen? Joost mag het weten.’
Ik heb niet de pretentie voorspellende gaven te hebben, maar mijn bijdrage uit 2011 kan vrijwel onverkort in 2015 opnieuw gedebiteerd worden. Vrijwel onverkort, want in feite is nu de situatie nog bedreigender dan toen. De reden daarvoor is duidelijk, dat de problematiek rond onze pensioenen alleen maar groter geworden is, is in hoofdzaak te wijten aan het wanbeleid van de Europese Centrale Bank, de ECB. Deze bank, die er een gewoonte van heeft gemaakt zijn mandaat te overschrijden en een uitgesproken politieke rol te vervullen, voert een monetair beleid en een rentebeleid dat desastreus is voor iedere spaarder en iedere deelnemer aan een pensioen- of spaarregeling in Nederland. In de Zuid-Europese landen is ten gevolge van het ECB optreden het spoor van verwoesting, met als ijkpunt een onaanvaardbaar hoge jeugdwerkloosheid, alleen nog maar groter.
In het nabije verleden werd door veel te weinig mensen onderkend dat nominale pensioenen en het toekennen van indexatie twee kanten van dezelfde medaille zijn, en dat alleen de koopkracht van de som van beide pensioencomponenten relevant is. Tegenwoordig hoef je geen kenner van de monetaire economie te zijn om haarfijn door te hebben dat een negatieve rente op je besparingen voor de toekomst je weinig anders te bieden heeft dan toekomstige ellende. Dat je oudedagvoorziening geholpen zou zijn door een ECB die op kosten van de Europese belastingbetaler waardeloze staatsobligaties opkoopt, de gewone burger gelooft er niet in en gelijk heeft hij. Door het drukken van ‘gratis’ geld schept de ECB een bubbel op de aandelenmarkten die binnenkort zal knappen. Vóór die tijd stappen de aandelenbezitters uit, en komen de scherven van dit ‘beleid’ op het bord van de gewone burger die al jaren steeds meer moeite heeft de eindjes aan elkaar te knopen. De hoogte van de garanties aan zieltogende landen en potverterende economieën die op kosten van de Nederlandse belastingbetaler verstrekt zijn, bedragen zo’n 16 000 euro per hoofd van onze bevolking. Een baby die vandaag geboren wordt, krijgt in de eerste seconden van zijn leventje deze rugzak met potentiële schulden onmiddellijk omgehangen. Met dank aan de Nederlandse regering.
Als we in Europa de pensioensituatie nader beschouwen, is de uitgangssituatie in Nederland veel beter dan in vrijwel alle andere landen. Naast het vangnet dat AOW heet en dat bekostigd wordt via een omslagstelsel, is er voor een groot deel van de mensen die een betaalde baan hebben of hadden sprake van een aanvullend pensioen. Tenslotte kunnen mensen individueel sparen voor hun oude dag. Al deze vormen van sparen die zouden moeten leiden tot een adequate oudedagsvoorziening staan onder grote en toenemende druk. Niettemin, de pensioenfondsen die tot taak hebben voor de aanvullende pensioenen te zorgen hebben met elkaar ruim 1000 miljard euro in kas, en dat is toch een bedrag waar de kachel van de Staat der Nederlanden anderhalf jaar van kan branden. Overigens heeft twee derde van de Nederlanders boven op de AOW een aanvullend pensioen van 650 euro of minder per maand, dus van een vetpot is voor de meesten bepaald geen sprake. Vrijwel overal elders in Europa is het verschijnsel aanvullend pensioen nagenoeg onbekend en moet de oudedagsvoorziening voor een groeiend aantal ouderen betaald worden door belasting geheven bij een krimpend aantal jongeren.
Nederland heeft ten opzichte van Europa altijd een merkwaardige opstelling gehad. Enerzijds wil ons domineesland ook gidsland zijn, en lopen we voorop bij allerlei internationale initiatieven, waarbij een stuk naïviteit ons zo nu en dan tot de gekke Henkie van het continent maakt. Anderzijds zijn we het land van de koopman en daardoor nogal sceptisch over de financieel-economische zegeningen die Europa te bieden heeft. Zo staan we op onze achterste benen als we op basis van verdragen die we zelf met open ogen gesloten hebben regelmatig enorme extra financiële bijdragen en heffingen aan Europa moeten betalen. Deze gemengde emoties leiden op regeringsniveau maar al te vaak tot een dubbelzinnige of zelfs dubbelhartige houding. Als het de regering goed uitkomt, wordt de bevolking voorgehouden dat men een voorbeeld aan Europa moet nemen. Als het minder goed uitkomt, draagt de regering de illusie van onafhankelijkheid uit. Wat heeft dit allemaal met pensioenen en met name de AOW te maken?
Nederland heeft dus op pensioengebied een veel gunstiger uitgangspositie dan vrijwel ieder ander land in Europa. Ook de vergijzing in ons land steekt gunstig af bij die in veel andere Europese landen. Ondanks dat alles loopt Nederland voorop als het om het verhogen van de AOW leeftijd gaat. We lopen dus grandioos uit de pas, maar de regering is er geweldig trots op want zelfkastijding zit ons in de calvinistische genen. Toch ligt de vraag voor de hand hoe verstandig het allemaal is. Daar valt heel wat op af te dingen, en dat gaan we nu doen.
De overheid wil ‘coûte que coûte’ draconisch bezuinigen, dus moet het geld ergens vandaan komen. Dat de groeiende groep van ouderen daarvoor een melkkoe is die traditioneel niet zo makkelijk de barricaden bestijgt, is daarbij mooi meegenomen. Eerdere verhogingen van de AOW leeftijd zijn reeds doorgevoerd, de protesten vielen mee, dus dat smaakt naar meer. En ditmaal probeert de regering eventuele bezwaren al op de voorhand zonder enige onderbouwing te bezweren. Onder verwijzing naar het regeerakkoord dat de cynische titel ‘Bruggen slaan’ heeft, wordt gesteld dat de problemen zo omvangrijk en acuut zijn dat ook van de groep AOW gerechtigden een bijdrage mag worden verwacht. Hoezo? En op basis van welke cijfers dan wel? Of is het inderdaad niets meer dan kil cynisme? Of refereert de regering aan Grafiek 1 in de Memorie van Toelichting waarop een verticale schaal ontbreekt en waar we dus van demagogische demografie kunnen spreken?
Laat me heel voorzichtig stellen dat ook ouderen de financiële middelen dienen te krijgen om op redelijke wijze in hun levensonderhoud te voorzien. Dat zou kunnen door te werken en door misschien ook langer te werken dan voorheen. Zolang de levensverwachting stijgt, is dat op zichzelf genomen geen onredelijk uitgangspunt. Helaas is er een beer op de weg, en nog wel één van gigantische proporties. Dat werk moet er wèl zijn. Maar dat werk is er niet en komt er binnen afzienbare tijd ook helemaal niet. Iemand van 45 jaar of ouder die zijn baan verliest, heeft een minimale kans om weer aan de slag te komen. Ondanks de retoriek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid –what’s in a name?- is dat helaas de situatie. En door een nieuw AOW gat te creëren, opnieuw zonder dat er werkgelegenheid tegenover staat, zetten we de deur weer wat verder open voor de koopkrachtval waar al veel te veel gepensioneerden de laatste jaren in getuimeld zijn. En hoe gaat deze regering dat oplossen? Voorzien we juichend met elkaar een nieuwe groeisector, die van de voedselbanken? Of gaan we de instroom richting bijstand, met alle kosten van dien, door dit wetsvoorstel aanzwengelen? Of is gewoon kortzichtigheid de nieuwe politieke norm geworden?
Een curieus onderdeel van het wetsvoorstel is dat de opbouwperiode die voor de AOW geldt, gaat verschuiven. Zo kan het zo maar gebeuren dat je in redelijkheid kon verwachten dat je een volledige opbouw gerealiseerd had, op basis waarvan je naar het buitenland vertrok, maar nu gekort wordt. Is dat redelijk? De regering vindt van wel en stelt: ‘opbouwjaren vormen geen opeisbaar recht’. Dat een dergelijke manier van doen en het betrekken van een dergelijke betwistbare stelling de oudere burger het vertrouwen geven dat zijn belangen bij deze regering in goede handen zijn, valt op grond van dit wetsvoorstel ernstig te betwijfelen. Een regering die enerzijds niet nalaat te betogen dat het vertrouwen van de burger weliswaar verminderd is, maar door het huidige beleid wordt herwonnen, leeft toch op een andere planeet dan waar de meerderheid van de burgers probeert zich een steeds kariger vorm van levensonderhoud te verschaffen.
Bij de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel zijn van diverse kanten vragen gesteld en is op ernstige problemen met dit wetsvoorstel gewezen. Ik zal in de bijdrage van onze fracties vandaag niet op al die kritische punten, die we overigens vaak onderschrijven, ingaan. Hoeveel redenen kan een mens hebben om een wetsvoorstel dusdanig onvolledig, onredelijk, onvoldragen en wereldvreemd te vinden dat men het onmogelijk kan steunen? Mij dunkt dat de punten waar ik wèl uitgebreid op ben ingegaan, meer dan voldoende aangeven waarom onze fracties geen heil zien in een marsroute die niet wordt ingegeven door veel internationale kennis van het pensioenlandschap, terwijl om budgettaire redenen de tomtom helaas niet is aangeschaft.
Laat me tot een afronding van mijn eerste termijn komen. Dat we hier te maken hebben met een wetsvoorstel dat blind is voor maatschappelijke werkelijkheden en slechts is ingegeven door budgettaire gelegenheidspolitiek is een land met een sociaaleconomische traditie als Nederland in feite onwaardig. Dat we als samenleving niet zullen uitkomen in het illusoire pensioenparadijs dat de regering voor ogen staat, moge duidelijk zijn. Dat een visie op de pensioenproblematiek in de afgelopen vier jaar niet tot ontwikkeling en laat staan tot rijping is gekomen, is een conclusie die iedereen die het enorme belang van onze pensioenen voor alle generaties onderkent alleen maar kan betreuren. Als ervaringen uit het verleden een maatstaf zijn, hebben onze fracties geen hooggespannen verwachtingen van het debat van vandaag. Maar misschien zijn de wonderen de wereld nog niet uit. We gaan het zien.
Den Haag, 19 mei 2015