Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt
32842
C.A. de Lange (OSF)
Mevrouw de voorzitter,
We leven in een hedonistisch landje waar de jacht op genot groteske vormen heeft aangenomen. We paffen, zuipen ons een coma, slikken, spuiten, en snuiven er op los en consumeren tabak, drank, wiet, paddo’s, lsd, xtc, drugs, lijm, ghb gemaakt uit schoonmaakmiddel en gootsteenontstopper, en verdere onwaarschijnlijke reactieproducten van een hele reeks andere chemicaliën. Escapisme is tot doel op zichzelf verworden. De gezondheidsrisico’s zijn enorm, het besef ervan helaas gering. Zelfs het Nederlandse taalgebruik bagatelliseert de risico’s. Waar in de Angelsaksische wereld neutraal gesproken wordt van drugs, waarbij in het midden gelaten wordt of dat nu de gezondheid bevordert of benadeelt, en in Frankrijk terecht de veel zeggende term ‘stupéfiants’ standaard wordt gebruikt, wordt in ons land graag gesproken over ‘geestverruimende middelen’. Helaas getuigt deze terminologie niet van een diep begrip van hoe onze hersenen werken onder invloed van tamelijk primitieve chemische substanties.
Zelfs in onze wetgeving is uitgebreid ingespeeld op deze hedonistische tendensen door de invoering van een typisch Nederlands bedenksel als het ‘gedogen’. We maken wel wetten, maar verkiezen die niet te handhaven. Sterker nog, in ons land bestaat een breed gedeeld gevoel dat we hiermee verlichte wegbereiders voor een betere wereld zouden zijn, waaraan de rest van de planeet zich maar beter kan spiegelen. Dat op dit standpunt wel wat valt af te dingen, zal onderdeel van mijn betoog vandaag zijn.
De gedoogcultuur in Nederland gaat ver. Als op zeer goede gronden de wetgever besluit tot een rookverbod in de publieke ruimte, ontstaat er van de ene dag op de andere een lobby die betoogt dat een dergelijk verbod niet zou moeten gelden in kleine cafés omdat dit ten koste van de vermeende ‘gezelligheid’ zou gaan. Dit onhoudbare standpunt is niettemin goed voor eindeloos gepalaver en nodeloze extra acties van de zijde van de wetgever. In een land als Frankrijk werd de invoering van een vergelijkbaar rookverbod zonder verder debat onmiddellijk breed geaccepteerd. Erger is het gesteld met het Nederlandse gedoogbeleid ten aanzien van softdrugs. Nou ja, soft of hard, door de toenemende concentratie van werkzame componenten in wiet of xtc wordt dit onderscheid steeds theoretischer. In Nederland tolereren we dus ‘coffee shops’ – is daar trouwens geen fatsoenlijk Nederlands woord voor?- waar wiet verkocht mag worden, terwijl het een volmaakt raadsel moet blijven waar die wiet vandaan komt. De recente uitspraak van de rechtbank in Groningen die niets begrijpt van deze inconsistentie is dan ook voor iemand met een minimum aan logisch verstand zeer begrijpelijk. Ook de partydrug xtc waarvan steeds duidelijker wordt dat de gezondheidsrisico’s aanzienlijk zijn, is inzet geworden van de gedooglobby.
Het Nederlandse gedoogbeleid, wilt u een beter recept voor de sleutelrol die de georganiseerde misdaad zich in dit hele proces heeft toegeëigend? Wilt u bovendien ook een beter recept voor grensoverschrijdende overlast waar burgemeesters in onze grensgebieden zo over klagen? Het is overigens onbegrijpelijk dat politieke partijen enerzijds pleiten voor een steeds sterkere rol voor Europa, maar anderzijds weigeren in te zien dat het Nederlandse gedoogbeleid voor de meeste buitenlanden een formidabele steen des aanstoots is. Is het dan vreemd dat in onze grensregio’s de problemen de burgemeesters over de schoenen lopen? Iedere fysicus weet dat drukgradiënten onverbiddelijk leiden tot stroming van hoge naar lage druk. Wat je beleid in de grensstreken ook is, te grote verschillen met de buurlanden leiden tot ellende, zoveel is zeker. Naar de mening van mijn fractie is het gedoogbeleid eerder onderdeel van het probleem dan van de oplossing. Curieus genoeg heeft het voorliggende wetsvoorstel over dit cruciale punt niets te zeggen. Het vermoeden rijst dat de minister nog steeds overtuigd is van de zegeningen van het Nederlandse gedoogbeleid. Graag hoor ik een uitgebreide toelichting op dit punt.
Dan nu naar het wetsvoorstel zelf. Dat de georganiseerde misdaad een sleutelrol speelt bij de hennepteelt is een onomstotelijk feit. De regering maakt dat overvloedig en overtuigend duidelijk. Dat er een productieketen is ontstaan waarbij het op dit moment onmogelijk is om individuen of organisaties die willens en wetens een onmisbaar onderdeel van deze illegale keten uitmaken ook strafrechtelijk aan te pakken, is maatschappelijk ongewenst. In die zin ligt het voorliggende wetsvoorstel voor de hand en verdient steun.
Dat wil niet zeggen dat het voorstel zonder problemen is. Ook met dit wetsvoorstel in de hand maakt het nogal diffuse karakter van de productieketen de bewijslast gecompliceerd. Immers, van leveranciers van artikelen of diensten die ook allerlei toepassingen kennen buiten het terrein van de hennepteelt dient aangetoond te worden dat zij willens en wetens hebben meegewerkt aan illegale hennepteelt. Men hoeft niet helderziende te zijn om aan de horizon aanzienlijke problemen met de bewijslast en de handhaving te zien opdoemen. Niettemin lijkt het invoeren van deze wet en het vervolgens gedogen van de nu nog bestaande situatie me ook geen optie te zijn. Hoe meent de minister met dit dilemma, want dat is het, om te gaan?
Ook de uitspraak van de rechtbank in Groningen die onlangs een opmerkelijke uitspraak deed, helpt in dit verband niet. Voor het eerst kregen wiettelers geen straf opgelegd, omdat ze zouden handelen in lijn met het huidige softdrugsbeleid en het gedoogbeleid. Opeens bestaan er ‘principiële wietkwekers’ die, gesanctioneerd door de rechter, wiet kweken voor verkoop aan coffeeshops. Dit impliceert voor de toekomst dat een rechter onderscheid moet gaan maken tussen principiële en minder principiële wiettelers. Dat kan nog leuk worden. Deze op zichzelf logische uitspraak legt naar mijn mening dan ook een bom onder het nu nog vigerende gedoogbeleid. Door velen wordt deze Groningse uitspraak gezien als een belangrijke stap in de richting van regulering van wietteelt en wietgebruik. Mijn fractie meent dat regulering om redenen eerder in mijn betoog naar voren gebracht een heilloze weg is.
Waar staan we nu met het wetsvoorstel? Ondanks alle te verwachten problemen met bewijslast en handhaving, dienen criminelen geen vrij spel te krijgen of te houden op het terrein van wietteelt. Dat is maatschappelijk niet aanvaardbaar. In die zin staat mijn fractie positief tegenover het voorstel. Echter, het voorliggende voorstel kan onmogelijk gezien worden als een wetgevingssluitstuk waarmee onze samenleving nog jaren voort kan. Integendeel, zonder een fundamentele bezinning op het gedoogbeleid blijft het ook na invoering van deze wet dweilen met de kraan open.
Samenvattend, mijn fractie staat weliswaar sympathiek ten opzichte van het wetsvoorstel, maar maakt zich grote zorgen over de toekomstige contouren van het drugsbeleid in Nederland. Die contouren behoren tot de best bewaarde politieke geheimen in Den Haag. Ik zou het niettemin zeer op prijs stellen als de minister iets van zijn visie voor de toekomst zou willen prijsgeven. Dat perspectief, indien aanwezig, zal zwaar meewegen bij ons uiteindelijk stemgedrag.