Grondgebonden groei melkveehouderij
C.A. de Lange (OSF)
Mevrouw de voorzitter,
Op 16 december 2014 werd de Wet verantwoorde groei melkveehouderij (33979) in de Eerste Kamer met spoed behandeld en nog op diezelfde dag aangenomen. Daarmee werd deze wet op 1 januari 2015 van kracht. In december 2014 was er een lange reeks last-minute spoedeisende wetsvoorstellen aan de orde. In een brief van 15 december 2014 aan de voorzitter van de Eerste Kamer heb ik me onder meer afgevraagd of het opgelegde tijdschema mij als volksvertegenwoordiger voldoende voorbereidingstijd bood om mijn controlerende rol zorgvuldig, dus naar behoren, te vervullen. Bovendien heb ik de vraag gesteld of de vermeende haast in alle gevallen terecht was. Als eenmansfractie was ik in elk geval niet in een positie om mij op verantwoorde wijze een mening te vormen over een aantal van die al dan niet terecht spoedeisende voorstellen, waaronder 33979. Inmiddels is overduidelijk gebleken dat lang niet alle wetsvoorstellen die in december 2014 als spoedeisend gepresenteerd werden, dat ook werkelijk waren.
Als van de Eerste Kamer ten aanzien van een wetsvoorstel grote spoed wordt gevraagd, mag uiteraard van de regering verwacht worden dat men in de verdere afhandeling minstens dezelfde spoed betracht. Was dat hier het geval? Daarover bestaat bij mijn fractie de grootst mogelijke twijfel. Het ging in dit geval om een lege kaderwet met de belofte om uiterlijk 1 maart 2015 met een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) te komen ter nadere invulling van de uitvoering van deze kaderwet. Deze ongebruikelijke procedure werd onder druk van het verlies van derogatie door de Eerste Kamer geaccepteerd. De in het vooruitzicht gestelde termijn voor de AMvB voor de melkveewet van 1 maart werd echter niet gehaald.
Op verzoek van collega Koffeman vond op 17 maart 2015 een interpellatie met de staatssecretaris plaats over de ontstane situatie. Zelf heb ik tijdens dat debat naar voren gebracht dat het vooralsnog ontbreken van de toegezegde AMvB, waarvan het de bedoeling is dat deze met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 zijn werking zal hebben, problematisch is. Hoe kunnen al die ondernemers die totdat de AMvB uitkomt niet weten waaraan ze toe zijn rekening houden met maatregelen die ze nog niet kunnen kennen? Uiteindelijk maakte de regering op 29 maart 2015 in een brief aan beide Kamers de AMvB wereldkundig. In de AMvB staat grondgebondenheid, die een belangrijke maatschappelijke randvoorwaarde is voor de sector om te kunnen blijven produceren, centraal. Althans dat lijkt zo. De melkveehouders die verenigd zijn in Koeien&Kansen zien volop mogelijkheden tot uitbreiding1 zonder de aanschaf van grond, en uit onderzoek van het Centrum voor Landbouw en Milieu blijkt dat de sector al een voorschot genomen heeft op extreme groei via vroegtijdig gerealiseerde uitbreidingsvergunningen.2
Waar staan we nu? In elk geval onderkent mijn fractie een tweetal zwaarwegende problemen. Ten eerste is in sterke mate de indruk gewekt dat dezelfde haast die van de Eerste Kamer gevraagd is, niet in vergelijkbare mate door de regering zelf gevoeld en betracht is. Het zou toch echt een stuk eleganter zijn geweest als de regering zelf de gebleken bereidheid van de Eerste Kamer om met spoed mee te werken, gehonoreerd zou hebben met vergelijkbare urgentie, voortvarendheid en daadkracht.
Ten tweede is er het feit dat een zo belangrijke zaak als de toekomst van de melkveehouderij in Nederland geregeld wordt bij AMvB en niet bij wet. Een dergelijke aanpak staat de regering in meer gevallen voor ogen. En laat me pijnlijk eerlijk zijn. Bij mijn fractie rijst zo af en toe de gedachte dat door deze regering voor een AMvB gekozen wordt om de nogal moeizaam en tijdrovend geachte behandeling van een wetsvoorstel in beide Kamers te ontlopen. Vanuit een oogpunt van democratische controle lijkt mij dat een slecht idee waar in elk geval de Eerste Kamer zich niet kritiekloos voor zou moeten lenen.
Samenvattend, de behandeling van het wetsvoorspel en met name het beweerde spoedeisende karakter dat aan de Eerste Kamer is voorgehouden lijkt niet te sporen met het werktempo van de staatsecretaris nadien. Dat roept vragen op over hoe serieus de regering de Eerste Kamer neemt. Tevens is mijn fractie ook nadrukkelijk van mening dat een AMvB in dit geval niet een aanpak is die de voorkeur verdient. Omdat diverse collega’s in de Eerste Kamer zullen spreken over de meer inhoudelijke aspecten van de AMvB, wil ik me om tijd te sparen in eerste termijn tot deze meer procedureel getinte vragen beperken.
Ik zou graag van de staatssecretaris willen weten of ze bereid is de inhoud van de voorliggende AMvB alsnog bij wet te regelen op zodanige wijze dat die wettelijke regeling op 1 januari van 2016 van kracht zal zijn, vergelijkbaar met de gekozen datum van inwerkingtreding van de AMvB. De staatssecretaris is zich bewust van het feit dat 15 leden van dit huis haar AMvB kunnen stuiten, waarmee ze dus gedwongen zou kunnen worden tot een wettelijke regeling als ze daar niet vrijwillig voor kiest.
Tot slot wil mijn fractie van de staatssecretaris weten of ze een stelsel van dierrechten, mocht Nederland het Europese fosfaatplafond doorbreken, van de ene dag op de andere zal invoeren, zoals dat ook gebruikelijk is bij gewijzigde BTW tarieven. En als dat zo is, of zo’n stelsel van dierrechten voor de melkveehouderij dan al in concept klaar ligt.
Ik wacht met belangstelling de reactie van de staatssecretaris af.
Den Haag, 28 april 2015
2 http://www.wakkerdier.nl/uploads/media_items/clm-2013-melkveehouderij-na-de-quotering.original.pdf